Omgaan met elkaar

Het lijkt zo gewoon. Met elkaar omgaan. Maar hoe doe je dat? Kun je dat leren? En zijn er ook regels voor?

Ja, omgaan met elkaar kun je leren en er zijn ook regels voor. Maar meestal moet je die regels eerst met elkaar afspreken. Er zijn ongeschreven regels en geschreven regels. Een deel daarvan is je als kind bijgebracht door je ouders en je speelomgeving en een ander deel leer je op school en in je verdere leven. Maar vaak zijn de regels overal net weer even anders. En je kunt je pas aan de regels houden als je de regels weet. Anders kom je voor rare verrassingen te staan. Regels moeten dus vooral duidelijk zijn voor iedereen. Schoolregels, klassenregels of andere regels. En op die regels kun je elkaar aanspreken.

Als er regels zijn, dan zijn er ook grenzen. Maar zijn die grenzen wel duidelijk? Voor jezelf en voor de kinderen? Vaak zijn die grenzen dat helemaal niet.

En als je denkt dat je de grenzen voor het kind moet aangeven, dan kom je meestal ook bedrogen uit. Niet alleen omdat een kind zich niet gemakkelijk laat begrenzen, maar ook omdat het kind daartegen altijd in opstand zal komen. Want het kind wil zijn eigen grenzen bepalen.

Maar wat kun je dan doen? Je kunt vooral je eigen grenzen bepalen: “Wat vind ik toelaatbaar? Wat wil ik voor mezelf?” Je kunt beginnen met “ik-boodschappen” te geven in plaats van “jij-opdrachten” of “jij-verwijten”. Dus: “Ik wil….” en niet “Jij moet….” of “Jij weer….”.

Dat zullen kinderen ook niet altijd leuk vinden, maar het is wel duidelijk. En dan hoef je alleen maar je eigen grenzen aan te geven in plaats van de grenzen van de kinderen. Want dat is uiteindelijk nog veel vermoeiender.

Over grenzen valt natuurlijk altijd te praten. Het kan namelijk zo zijn dat jouw grenzen voortkomen uit (onbewuste) programmeringen uit je jeugd. En het kind dat die grens onderuit probeert te halen, kan best weleens gelijk hebben. Zo’n grens slaat soms nergens op. Maar het is of was wel jouw grens. Grenzen zetten je dus aan tot nadenken.

En daarmee heb je meteen zelf de sleutel in handen. Je hoeft niet star of altijd consequent te zijn. Je mag best flexibel zijn. Elke situatie is tenslotte weer anders. En elk kind ook. Jij bent degene die er iets mee kan doen.

Wat vind jij nog normaal of oké en wat niet? Je kunt leren daarin sterk te staan. Niet vanuit een autoritaire houding, want dan ben je weer bezig met een ander te begrenzen. Nee, vanuit je kracht en je open houding. Je eigen kracht zit in jezelf, je kunt gaan staan waarvoor je staat. Om van daaruit de discussie of soms de confrontatie aan te durven gaan. Dat is geen zwakte, dat is kracht. Soms voel je je daarin misschien kwetsbaar. Maar je kwetsbaar durven opstellen is ook je kracht tonen. Van daaruit kun je tot samenwerking met anderen komen. En dat levert je altijd meer op dan overal alleen in te staan. Juist ook naar kinderen toe. Niet iedereen heeft zo’n houding van nature, maar iedereen kan het wel leren.

En als kinderen niet leren hoe ze het beste met elkaar om kunnen gaan, zie je dat ze raar gedrag gaan vertonen. Dat heeft zeker ook te maken met of het kind lekker in zijn vel zit; thuis gewaardeerd wordt, niet alleen om wat hij presteert, maar juist om wie hij is. Als een kind zich goed voelt, dan straalt hij dat uit. En kan hij een stevige persoonlijkheid ontwikkelen. Zo niet, dan zie je al gauw afreageerreacties op anderen. Bijvoorbeeld met pestgedrag.

En het is goed om je te realiseren dat dingen waarvan wij volwassenen vinden dat het misschien wel meevalt, voor een gepest kind al een ramp kan zijn. Daarom moeten wij onze ogen er niet voor sluiten, maar moeten wij optreden. Niet denken “Het hoort erbij” of “Het gaat vanzelf weer over”. Nee, problemen zijn er om aangepakt te worden. Ze verdwijnen meestal niet vanzelf. Want anders ontstaan hierdoor gedragspatronen tussen kinderen onderling en van kinderen naar ouders of leerkrachten, die we liever niet zien.

Ook zijn kinderen niet altijd in staat om het samen op te lossen. Dat zal hen dan eerst geleerd moeten worden. Een volwassene neemt daarin een centrale positie in. Als een leerkracht of ouder ervoor openstaat, dan zal het kind gemakkelijker vertellen wat hem of haar dwars zit. Als een kind dicht bij zijn gevoel kan blijven – zo wordt een kind tenslotte geboren, maar dat wordt vaak snel onderdrukt – heeft het kind van nature de neiging om zijn geweten te laten spreken. Hij heeft het gevoel dat er iets niet klopt en wil dit vertellen aan een volwassene. Helaas, dat wordt meestal als klikken gezien. En dat mag dus niet. Van mij mag iedereen trouwens dat woord uit zijn woordenboek schrappen. Laat kinderen alsjeblieft vertellen wat hen dwars zit, in vertrouwen…. jouw vertrouwen.

En ik vind dat je als ouder vierkant achter je kind moet staan. Als je kind rottigheid uithaalt, mag je zijn gedrag wel be- en veroordelen. Maar wie hij is niet. Ik zeg altijd: “Er zijn alleen maar lieve kinderen, maar ze doen wel eens stomme dingen.” Hiermee bedoel ik dat ik het kind niet veroordeel, maar zijn gedrag afkeur.

Dit kun je ook aan kinderen leren. Uitschelden voorkom je daarmee heus niet – al hoop ik natuurlijk van wel – maar toch begrijpen kinderen dan beter dat het probleem ging over wat iemand deed. Het ging niet om wie iemand is. Als we tenslotte iets willen doen aan goed en leuk omgaan met elkaar, dan moeten we ergens beginnen.

Lees ook eens “Ik mag er zijn….. en jij ook!!!!!”